Koolstofneutraliteit binnen planetaire grenzen
De Europese Green Deal stelt duidelijke ambities, maar de vertaalslag naar concrete projecten in Vlaanderen blijkt allesbehalve evident. Tijdens het debat gaan drie vooraanstaande stemmen uit de sector in gesprek over strategieën om de uitstoot van gebouwen structureel te verlagen. Een van hen is Els Vanden Berghe, directeur van Pixii, het kennisplatform voor energie-efficiënt en duurzaam bouwen.
“Er bestaat geen eenduidige definitie van net-zero bouwen,” zegt Els Vanden Berghe. “Maar je kan het omschrijven als een manier van bouwen die niet verder bijdraagt aan het koolstofonevenwicht tussen aarde en atmosfeer.” Volgens haar zijn er twee noodzakelijke stappen, niet zonder enige nuance te brengen. Eerst moeten we de uitstoot in alle fases van de levenscyclus van een gebouw tot een absoluut minimum beperken. Daarna kunnen we de resterende uitstoot compenseren, bijvoorbeeld via projecten die CO₂ actief uit de atmosfeer halen.
“Maar de enige effectieve compensaties vandaag zijn natuurgebaseerd, zoals netto bosaanplant of het herstel van wetlands. En ook daar mogen we de draagkracht van die systemen niet overschatten. Daarom is het essentieel om eerst aan schadebeperking te doen.” Het gevaar van net-zero als doelstelling ligt namelijk in de misleidende suggestie dat we onze impact wel kunnen wegcompenseren. “Er zijn veel zogenaamde carbon offset-projecten die in de praktijk amper meerwaarde bieden voor het klimaat. Misschien moeten we het vandaag zelfs niet over net-zero, maar over low-carbon bouwen hebben.”
Embodied carbon
De bouwsector kijkt nog te vaak enkel naar operationele uitstoot. En hoewel daar nog winst te boeken valt, dreigt de andere helft van het verhaal – de ingebedde uitstoot, of embodied carbon – onderbelicht te blijven. “Naarmate gebouwen energiezuiniger worden en hernieuwbare energie een groter aandeel krijgt, weegt de embodied carbon almaar zwaarder door. Zeker omdat die uitstoot vooral in de beginfase plaatsvindt – nog voor het gebouw in gebruik is. Het gaat om CO₂ die bij de productie wordt uitgestoten. En net in dat voortraject kunnen we het verschil maken.” Ze pleit er ook voor om niet enkel naar de uitstoot per vierkante meter te kijken, maar naar de absolute cijfers per project. Dat maakt ruimtelijke en energetische sufficiëntie cruciaal.
Pixii werkt op meerdere fronten aan de verduurzaming van de bouwsector. Via onderzoeksprojecten zoals CASCO (Interreg Vlaanderen-Nederland) wordt bijvoorbeeld ingezet op het gebruik van natuurlijke reststromen uit landbouw, bosbouw en landschapsbeheer. “Beter dan enkel focussen op biobased bouwen, want dat kan verrassend milieu-intensief zijn.” Daarnaast begeleidt Pixii passiefprojecten, organiseert het opleidingen en expertendagen, en probeert het de beleidsagenda te beïnvloeden.
Sufficiëntie als strategie
Het ontbreekt Vlaanderen volgens Vanden Berghe nog altijd aan een dwingend en helder wettelijk kader. “Onze buurlanden zijn verder. Zolang low-carbon bouwen vrijblijvend blijft en gedragen wordt door enkelingen, blijft het een nicheconcept.” Tegelijk pleit ze voor nuance: een uitbreiding van de regelgeving mag niet neerkomen op bijkomende lasten voor kleinere ondernemingen. “Verplichte EPD’s of rapportageplichten kunnen duur uitvallen. En zolang we in een systeem blijven zitten van subsidies voor grote vervuilers, zonder duidelijke shift naar ‘de vervuiler betaalt’, blijven kleine bouwers en KMO’s achter.”
Een alternatief spoor waar ze veel toekomst in ziet, is sufficiëntie – als aanvulling op en zelfs als prioritaire strategie boven efficiëntie. “Het is niet genoeg om slimmer te bouwen. We moeten ook durven bouwen met minder. Begin met de vraag: moet er eigenlijk wel gebouwd worden? Herbestemming van onderbenutte gebouwen moet altijd voorrang krijgen. En als we bouwen, moet dat zo flexibel en multifunctioneel mogelijk gebeuren.” Ook energetisch ziet ze veel potentieel in low-tech benaderingen en dynamisch ruimtegebruik. “We verwarmen en koelen nu het hele jaar door dezelfde grote open leefruimte. Maar wat als we het comfort afstemmen op seizoensgebruik en mensen – niet ruimtes – verwarmen?”
Natuurlijke materialen
Energie-efficiëntie is breder dan techniek. “Comfort gaat ook over betaalbaarheid. Een goed geïsoleerde woning maakt mensen minder afhankelijk van energie-aanbod en -prijzen. Het gaat ook over gezondheid, het binnenklimaat is cruciaal, fysiek en mentaal.” Ze pleit daarom voor een gebouwschil die performantie, ventilatie en zomercomfort combineert met natuurlijke materialen, interieur en exterieur. “Esthetiek is subjectief, maar gezondheid en autonomie zijn universele waarden.”
Op vlak van materialen benadrukt Vanden Berghe dat selectie altijd moet gebeuren in functie van de toepassing en de context. “Een materiaal beoordelen op lambda-waarde alleen is onvoldoende. Je moet ook kijken naar vochtbuffering, afwerking, massa, circulariteit en, heel belangrijk, het productieproces want ook een natuurlijk materiaal kan een klimaatintensief proces doorlopen hebben.” Haar voorkeur gaat uit naar zo min mogelijk bewerkte materialen – bij voorkeur met een korte groeicyclus en lokale herkomst. “Strobouw heeft bij ons veel potentieel: het is natuurlijk, ruim voorradig, lokaal, en het leent zich goed tot zelfbouw.” Op langere termijn ziet ze ook mogelijkheden voor materialen als mycelium, al staat die ontwikkeling nog in de kinderschoenen. En uiteraard: hergebruik gaat altijd boven recyclage. Nieuwe materialen moeten modulair en demonteerbaar worden toegepast.”
Collectiviteit als hefboom voor transitie
Binnen de ambitie om naar een net-zero en low-carbon gebouwde omgeving te evolueren, wordt collectiviteit een onmisbare pijler. Collectieve energiesystemen – zoals gedeelde warmtenetten, zonnepanelen, opslag en laadinfrastructuur – maken het mogelijk om energie op grotere schaal efficiënter te produceren, te verdelen en te gebruiken. Ze verlagen de nood aan overdimensionering van individuele systemen en maken het beheer van energieverbruik beter stuurbaar. Maar collectiviteit reikt verder dan technologie alleen: het impliceert ook gedeeld ruimtegebruik, gezamenlijke mobiliteit en gedeelde voorzieningen, wat bijdraagt aan een lagere materiaal- en energievoetafdruk. In die zin sluit collectief wonen of werken nauw aan bij het principe van sufficientie – het streven naar genoeg in plaats van altijd meer. Door behoeften slimmer te organiseren en hulpbronnen collectief te benutten, kunnen we de ecologische impact structureel verlagen, zonder aan levenskwaliteit in te boeten.
Een essentieel aspect in die transitie is ook het verlengen van de levensduur van gebouwen. Dat begint bij een robuuste bouwschil, die duurzaam en performant is. Technieken daarentegen verouderen sneller, en vragen daarom om toegankelijkheid en herstelbaarheid. Door ze af te stemmen op een efficiënte gebouwschil, kunnen ze kleiner en eenvoudiger worden uitgevoerd, wat zowel materiaalgebruik als onderhoud vereenvoudigt. Deze benadering past binnen een breder circulair denkmodel, waarbij losmaakbare en herbruikbare componenten hun waarde behouden en flexibel inzetbaar blijven in toekomstige contexten. Ook hier kan collectiviteit een meerwaarde bieden, bijvoorbeeld via gedeelde technische installaties of hergebruikplatformen binnen collectieve woonprojecten.
Planetaire grenzen
En hoe zit het met de betaalbaarheid van net-zero bouwen? “Het is eigenlijk een no-brainer. Stel dat je een slecht geïsoleerd gebouw hebt met een verwarmingsinstallatie van 20.000 euro, die je in 60 jaar twee keer moet vervangen. Dan ben je 60.000 euro kwijt, los van je energiekosten. Steek dan liever 50.000 euro extra in je gebouwschil. Je hebt dan veel minder energie nodig, een kleinere installatie, en een lagere energiefactuur. Op termijn bespaar je veel meer.” Enige minpuntje: niemand plant op 60 jaar. Vanden Berghe vindt dat het premiestelsel en de maatregelen van de Vlaamse overheid te veel focussen op technieken en te veel gelinkt zijn aan de eigenaar van een gebouw. “We moeten meer belonen voor een performante schil en de beloning vasthechten aan het gebouw. En misschien ook een CO₂-taks invoeren, met bescherming voor kwetsbare groepen.”
Toch waarschuwt Vanden Berghe voor een te enge kijk op duurzaamheid. “We dreigen te blijven steken in een technische aanpak: een betere schil hier, een zuiniger installatie daar. Maar bouwen is meer dan rekenen.” Ze pleit voor een bredere mentaliteitswijziging. “Koolstof is belangrijk, maar niet alles. We mogen geen ‘koolstoftunnelvisie’ krijgen die andere planetaire grenzen negeert.” Haar pleidooi: neem het geheel aan ecologische grenzen als toetssteen, of focus minstens op de twee die het meest kritiek zijn: klimaatstabiliteit en gezonde ecosystemen. “Ze beïnvloeden elkaar rechtstreeks. Alleen als we beide in rekening brengen, kunnen we echt duurzaam bouwen.”